Wat is de betekenis van schoeiing?

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schoeiing

schoeiing - zelfstandig naamwoord uitspraak: schoei-ing 1. bescherming van de waterkant met een laag steen of hout ♢ we hebben een schoeiing laten aanbrengen langs de sloot Zelfstandig naamwoord: schoei-ing de schoei...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schoeiïng

s., biskoaijing.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schoeiing

v. (-en), 1. het schoeien; 2. beschoeiing.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schoeiing

v. schoeienen (het schoeien; het bekleedsel van een wal).

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schoeiing

('schoei) v. (-en) I. Eig. 1. Algm. het schoeien. 2. Inz. het schoeien (3), voorzien van een beschermende (planken)laag II. Metn. [van I 2) beschermende (planken)laag.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schoeiing

v. (-en), 1. het schoeien; 2. beschoeiing.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)