Wat is de betekenis van schlemiel?

2024-04-25
Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

schlemiel

pechvogel, stakker, slappeling uitspraak [sjluh-miel] of [sluh-miel] citaat "Keeper Kwiotek werd de schlemiel van de wedstrijd; hij mocht 43 ballen uit het net vissen. 'Ik wil deze wedstrijd zo snel mogelijk vergeten', zei hij achteraf." Bron: woordfeit Schlemiel is een woord uit het Jiddisch, de Joodse mengtaal van Duits e...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schlemiel

schlemiel - zelfstandig naamwoord uitspraak: sjle-miel 1. iemand die erg onhandig is ♢ die schlemiel kan nog geen band plakken 2. arme stakker, ongeluksvogel ♢ die schlemiel is niet in staat zel...

2024-04-25
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

schlemiel

(< Jidd. sjlemiel < Hebr. sje-lo-mo’il, hij die niet deugt? of < de Hebr. eigennaam Selumiël, familiehoofd van de stam van Simeon en volgens de Talmoed identiek met de tot dezelfde stam behorende stakker Zimri, die gedood wordt als hij overspel pleegt?), ongeluksvogel, sukkel, stakker: Als je de oudste bent, ben je ook maar een...

2024-04-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Schlemiel

ook. sjlemiel [via Du. Schlemihl van Jidd.; vgl. Hebr. sjelo mohil = iem. die niet deugt] lummel, slungel; (Barg.) stakker, pechvogel; ook. slappeling, sul, lul.

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Schlemiel

(slemiel) lummel; ongeluksvogel (Barg.)

2024-04-25
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

schlemiel

[Dts. sjlemiel'], oorspronkelijk: stakker, pechvogel, thans: slungel, nietsnut.

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Schlemiel

arme stakker; ongeluksvogel.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schlemiel

(<Hd.), m. (-en), 1. een lange schlemiel, slungel; 2. (Barg.) ongeluksvogel; stakker.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

schlemiel

(Hebr.) m. arme stakker, ongeluksvogel.