schil, schel
v. schillen, schellen, schilletje (buitenste bekleding van verschillende zaken uit het planten- en dierenrijk; bast; velletje; omkleedsel; v. e. ei: dop); de schil van een appel; aardappelen met de schil opgediend; laat niet, als dank voor het aangenaam verpozen, den eigenaar van het bos de schillen en de dozen.