Wat is de betekenis van Scheur?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

scheur

1) (1964) (inf.) mond: 'een grote scheur opzetten'. • Als Lange Piet zijn grote scheur nou maar gehouden had.... (Simon Carmiggelt: Later is te laat. 1964) • Hij zet zijn scheur open. (Toon Kortooms: Mijn kinderen eten turf. 1967) • Je hoeft niet zo’n grote scheur tegen me open te trekken. (Simon Carmiggelt: Gewoon maar doorg...

2024-04-25
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

scheur

In de uitdrukking ‘recht in de scheur’: uitkomst of naspel van de linkertegenstander in een kleur waarin de leider een vork heeft.

2024-04-25
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Scheur

Scheur - 'een scheur krijgen': op een verpletterende wijze verslagen worden, met grote cijfers verliezen. Toen pas hield de doelpuntenregen op. De vernedering was compleet. Een 7-1 scheur in eigen huis! - J.A. Deelder, Drukke dagen (1988) ​

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

scheur

scheur - zelfstandig naamwoord 1. plaats waar iets kapot of los getrokken is ♢ hij had een scheur in zijn broek 1. je scheur opentrekken [een grote mond opzetten] Zelfstandig naamwoord: scheur...

2024-04-25
Bouw- en Vastgoedlexicon

Hendrik Leurs (2015)

Scheur

Plaats waar een materiaal fysisch uiteengereten wordt, door drogen en krimpen. Bij hout kennen we de krimpscheuren, windscheuren, hartscheuren, ringscheuren, kop- en vorstscheuren, al naar gelang de plaats of de oorzaak van de scheuren.

2024-04-25
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Scheur

1. achter zijn - liggen hebben, achter zich hebben; gezegd van een periode die afgehandeld is. Slang van zeelui. Menig doorgepekelde JanMaat die de goeie ouwe tijd al een poosje, kalipuisje achter z’n scheur heeft liggen weet wat het betekende als JanMaat terugkwam van ‘weggeweest met lang verlof en hij aan boord komende met zijn gebogen wijsvinger...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Scheur

s., skuor, b(o)arst, ryt, spjalt; (in stof), skuor, flâns; korte —, knip; trapsgewijs lopende — langs de voegen van een muur, treding.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Scheur

v. (-en), 1. barst, spleet, kloof: een scheur in een muur; scheuren in hout, in kaas, in de bodem ; 2. plaats waar een weefsel of papier vaneengereten is : een scheur in een hemd, een jas halen ; in het tweede blad van het handschrift zit een scheur ; een rechthoekige scheur, een winkelhaak; 3. (Zuidn.) afgesche...