Schappelijk
adj. & adv., skap(pe)lik, skewielich.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. niet te veel eisend of vergend, redelijk: iem. schappelijk behandelen; u moet het een beetje schappelijk met mij maken, mij niet te veel afnemen; 2. niet overdreven, redelijk, matig: die prijs is nogal schappelijk, billijk; 3. tamelijk, vrij goed: hij maakt het tegenwoordig nogal schappelijk, pas...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (redelijk, fatsoenlijk; tamelijk goed; niet overdreven); een schappelijke prijs; het schappelijk met iem. maken, niet te veeleisend zijn; een schappelijke kerel.
Jozef Verschueren (1930)
('schappələk) bn. en bw. (-er, -st) [-schap] 1. niet te veel eisend, redelijk: een man; met iemand handelen. 2. niet overdreven, matig: die prijs is nogal -. 3. tamelijk goed: een jaar gehad hebben; dat gaat -.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (-er, -st), niet te veeleisend of vergend, redelijk: iemand schappelijk behandelen; je moet het een beetje schappelijk met mij maken, mij niet te veel afnemen.
J.H. van Dale (1898)
Schappelijk - bn. bw. (-er, -st), redelijk, goedkoop : die prijs is nogal schappelijk, billijk; — gij moet het een weinig schappelijk met mij maken, mij niet te veel afnemen; — tamelijk, vrij goed : hij maakt het tegenwoordig nogal schappelijk, past vrij goed op; — fatsoenlijk, ordentelijk, beleefd, gedienstig : ‘t is een...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: