Wat is de betekenis van Schalk?

2024-03-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

schalk

ondeugend iemand. iemand die op grappige, charmante wijze plagerig en ondeugend is. Voorbeelden: Het heeft mij slapeloze nachten gekost voor ik toegaf aan de diepe klank van te korte benen, het zo nabije fysiek van puisten, de ontegenzeggelijke charme van een hangbuik [...]. Hier is geen rust voor de rechtvaardige, mogelijk zie ik fi...

2024-03-29
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Schalk

Vermoedelijk een verkorting van Godschalk (zie ook -schalk).

2024-03-29
ABC van de kunst

Douwe Brongers & Désirée Raemaekers (2004)

Schalk

Dunne halfzuil of colonnet die onderdeel uitmaakt van een muur of bundelpijler, ter ondersteuning van gewelfribben, bogen en dergelijke.

2024-03-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

schalk

Grappig, guitig, plaagzuchtig, schalks. Hij was uitermate kwiek en schalk, doch, naar het slag van vele bedorven kinderen, was hij niet moedig, TEIRLINCK 1952, 1, 156. Broeke ... bepierde (= begluurde) het schalke ding onder de kleppe zijner muts, bleef vol argwaan, om dat onverwachte bezoek, STREUVELS 1964, 41. Hij wees me hoffelijk een c...

2024-03-29
De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Schalk

dun halfzuiltje dat tegen het lichaam van een dikkere zuil of pijler rust.

2024-03-29
Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Schalk

(Duits: dienst), drager (halfzuil of kolonet) in dienst van een pijler, d.w.z. tegen een pijler geplaatst voor het opvangen van gordelbogen enz.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schalk

s., gút, biis, bysfeint, skalk.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schalk

I. zn. m. (-en), 1. iem. die op grappige wijze plaagzuchtig is of dingen doet die eigenlijk niet gepast zijn, guit, grappenmaker : het is zo'n kleine schalk ; 2. eenvoudig hijstoestel, bestaande uit een paal, ongeveer verticaal opgericht, door 3 of 4 tuitouwen in de vereiste stand gehouden, met een blok er aan ; —(Zuidn.) heistelling; 3...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schalk

I. m. schalken (1 vero. knecht; 2 guit, grappenmaker): 1. Godschalk, knecht Gods; 2. e. schalk van een jongen; II. bn., bw. (op vrolijke wijze plaagzuchtig; op grappige wijze iets doende of zeggende, wat eigenlijk niet past; guitig): een schalk oog; schalk opkijkende.