schadelijk
schadelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: scha-de-lijk 1. wat nadeel veroorzaakt (waardoor je in een minder gunstige positie bent) ♢ roken is schadelijk voor de gezondheid Bijvoeglijk naamwoord: scha-de-lijk ......
Muiswerk Educatief (2017)
schadelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: scha-de-lijk 1. wat nadeel veroorzaakt (waardoor je in een minder gunstige positie bent) ♢ roken is schadelijk voor de gezondheid Bijvoeglijk naamwoord: scha-de-lijk ......
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. schade doende, nadelig, hetzij in een bep. geval of als vaste eigenschap van of verbonden met zaken, handelingen of maatregelen : roken is schadelijk voor de gezondheid ; schadelijke dieren; een schadelijke invloed op iets of iemand hebben; een schadelijk bock; een schadelijke koop, zeer nadelig; 2. geen of te weinig voordeel...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (schade veroorzakende, nadelig; geen voordeel opleverend, onvoordelig): een schadelijk dier; dat zal schadelijk voor je aflopen; een schadelijke koop.
Jozef Verschueren (1930)
('scha:dələk) bn. en bw. (-er, -st) 1. schade, nadeel veroorzakend: een voorstel voor houden; een dier; -e planten; een -e maatregel; overdaad is voor de gezondheid; wrijving is een -e weerstand; dat werkt -. 2. onvoordelig: een -e lening; die kaas is omdat men er veel meer van gebruikt dan gewoonlijk; dat zal voor je aflopen. Syn. nadelig.
Dr. L. Brouwers (1928)
Adjectief: schadelijk, nadelig, onvoordelig, oneconomisch (onek...), kwaad, ruïneus. Werkwoord: schadelijk zijn, doornen en distels voortbrengen, niet veel goeds voorspellen, dat is een veder uit zijn staart, dat galgt beter dan ’t burgemeestert, dat zal hem op de kop (in de ogen) druipen, dat zal hem van de neus in de mon...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (-er, -st), 1. schade doend, nadelig: roken is voor de gezondheid; een schadelijke invloed op iets of iemand hebben; een schadelijke koop, zeer nadelig; 2. onvoordelig: die kaas is zeer schadelijk, ze is eerder op dan men verwachten zou; 3. een lachje, met leedvermaak.
J.H. van Dale (1898)
Schadelijk - bn. bw. (-er, -st), schade doende, nadeelig : rooken is schadelijk voor de gezondheid; schadelijke dieren; eene schadelijke leer; een schadelijk boek; een schadelijke koop, zeer nadeelig; — onvoordeelig : die kaas is zeer schadelijk, men gebruikt er veel meer van dan gewoonlijk; — schadelijke boter, die spoediger verbruikt...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: