sarren
...
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Muiswerk Educatief (2017)
sarren - regelmatig werkwoord uitspraak: sar-ren 1. gemeen plagen ♢ deze jongen doet niet anders dan sarren Regelmatig werkwoord: sar-ren ik sar jij/u sart ...
Fa. A.J. Osinga (1952)
v., sarje, narje, hyt-, hjitfolgje, nitelje, nytgje, nytsje, hune, húnje, faksearje, wrokje, pjerre, treiterje, tryktrokje, tryktrotsje, tritrotsje, fergje.
Van Dale Uitgevers (1950)
(sarde, heeft gesard), tergend, prikkelend plagen, plagen om kwaad te maken: iem., een hond sarren; zij heeft mij de hele dag al gesard.
Jozef Verschueren (1930)
('sarrәn) (sarde, heeft gesard) aanhoudend, onophoudelijk plagen, tergen: de andere jongens hem.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(sarde, heeft gesard), tergend, prikkelend plagen, plagen om kwaad te maken: een hond sarren.
Instituut voor de Nederlandse taal
sarren ww. 'plagen' categorie: leenwoord Mnl. serren 'sarren' in Doe quam daer een out Jode ende serrede Matatias 'toen kwam er een oude jood en (hij) sarde Matatias' [ca. 1460; MNW], de vorm sarren in de afleiding sarringe 'terging' in drijnckt den kelick der sarringe 'drink de beker van de tergin...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: