Wat is de betekenis van Samenwonen?

2024-04-19
Hulpverlening bij intimiteits- en seksualiteitsproblemen

Jolanda van der Meijden & Markus van Alphen (2017)

Samenwonen

Samenwonen - in de regel wordt hiermee bedoeld het ongehuwd samenwonen. Vandaag de dag kan dat met of zonder een zogenoemd geregistreerd partnerschap.

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

samenwonen

samenwonen - regelmatig werkwoord uitspraak: sa-men-wo-nen 1. met een partner in hetzelfde huis wonen ♢ wij gaan binnenkort samenwonen Regelmatig werkwoord: sa-men-wo-nen ik woon samen (... ik samenwoon)...

2024-04-19
Jargon & Slang van Politici

Marc De Coster (2017)

Samenwonen

Samenwonen - het samen regeren door twee ideologisch verschillende partijen, zoals in Frankrijk gebeurde. Zie cohabitatie.

2024-04-19
De A is van Amalia, die is allochtoon, een multiculti ABC

Hans Kaldenbach (2007)

Samenwonen

In het huidige Nederland is samenwonen voor de meerderheidscultuur een normaal verschijnsel. Het betekent in de ogen van mensen uit traditionele culturen dat je openlijk laat merken dat je seks hebt, hoewel je niet getrouwd bent. Samenwonen was nog maar vijftig jaar geleden in Nederland volkomen onacceptabel, een absoluut gebrek aan normen en waard...

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Samenwonen

(woonde samen, heeft samengewoond), 1. bij elkander wonen, samen één woning in gebruik hebben; 2. samenleven: als man en vrouw samenwonen.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

samenwonen

('sa:mən) (woonde samen, heeft samengewoond) bij elkander wonen.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Samenwonen

(woonde samen, heeft samengewoond), bij elkaar wonen; samen één woning in gebruik hebben; samenleven.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Samenwonen

Samenwonen - (woonde samen, heeft samengewoond), bij elkander wonen, te zamen ééne woning in gebruik hebben; samenleven: als man en vrouw samenwonen. SAMENWONING, v. het samenwonen.