Wat is de betekenis van samenleven?

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

samenleven

samenleven - regelmatig werkwoord uitspraak: sa-men-le-ven 1. met een partner in hetzelfde huis wonen ♢ u hebt vier jaar met haar samengeleefd Regelmatig werkwoord: sa-men-le-ven ik leef samen (... ik samenleef)...

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Samenleven

(leefde samen, heeft samengeleefd), 1. met elkaar, in een gemeenschap leven, te zamen wonen; 2. als man en vrouw met elkaar leven ; zowel met beide partners als met één pers. als subject: zij leven al lang samen; hij leefde met haar samen.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

samenleven

('sa.mən) (leefde samen, heeft samengeleefd) met elkander leven, wonen. → hond.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Samenleven

(leefde samen, heeft samengeleefd), met elkaar, in een gemeenschap leven, te zamen wonen.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Samenleven

Samenleven - (leefde samen, heeft samengeleefd), met elkander leven, te zamen wonen. SAMENLEVING, v. het samenleven; — burgermaatschappij: in de samenleving heeft men niet veel aan hem, in het gezellig verkeer; woordenboek der samenleving, encyclopaedie.