Saison
[Fr., van Lat. satio = het zaaien, van serere, satum = zaaien] seizoen.
Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)
seizoen; jaargetijde; duur van verblijf op een badplaats; saison morte: slappe tijd in handel en industrie, komkommertijd.
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
jaargetijde, seizoen; (geschikte) tijd; la saison nouvelle, de lente(tijd); la saison des frimas, de wintertijd; la saison des semailles, de zaaitijd; faire une saison à Vichy, een (bad)kuur doen te V.; être de saison, van pas zijn, geschikt zijn; ces... ne sont plus de saison, die... zijn uit de tijd, hebben afgedaan; hors de te onpas...
Jacon Kramers Jz (1948)
(Fr.) o. jaargetijde; tijd voor het bezoek v. badplaatsen, zomerhotels; speeltijd schouwburgen, duur v. de wintervermakelijkheden v. e. grote stad, seizoen; ~ morte, slappe tijd voor winkels, handel en industrie.
S. van Praag (1937)
(Fr.) o. jaargetijde; tijd van het jaar waarop badplaatsen bezocht worden; speeltijd van schouwburgen enz.
Fokko Bos (1914)
saison - v., seizoen; jaargetijde;duur van verblijf op een badplaats ; „saison morte”: slappe tijd in handel en industrie ; komkommertijd.'
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: