Wat is de betekenis van Sabberen?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

sabberen

1) (19e eeuw) (Barg.) inbreken. • Want sabberen (diefstal met braak) is mij te gemeen en nifteren (moorden) maakt u pijger (dood). (Conrad Jacobus Nicolaüs Nieuwenhuis: Mijn verblijf in de gemeenschappelijke en afgezonderde gevangenis. 1858) • Sabberen, (barg.), diefstal met braak. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordens...

2024-04-24
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Sabberen

(alleen Bargoens), inbreken, waarsch. van Jiddisch sjabberen, verbrijzelen, Hebreeuws werkwoordstam met Nederlandse uitgang.

2024-04-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Sabberen

(Barg.) inbreken

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Sabberen

(sabberde, heeft gesabberd), 1. knoeien, kladden; 2. Metsen, babbelen; 3. (Barg.) inbreken.

2024-04-24
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

sabberen

inbreken; breken. Deen sabberen, deur breken.

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

sabberen

(sabberde, heeft gesabberd) → zabbelen.

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Sabberen

(sabberde, heeft gesabberd), 1. knoeien, kladden; 2. kletsen, babbelen.

2024-04-24
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

sabberen

sabberen - (argot) inbreken.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Sabberen

Sabberen - (sabberde, heeft gesabberd), knoeien, kladden; (fig.) kletsen, babbelen.