Wat is de betekenis van Rusten (zich)?

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Rusten (zich)

rusten (zich) - (rustte zich, heeft zich gerust), toebereidselen maken, zich het noodige aanschaffen voor : zich ten strijde rusten, zich op den oorlog voorbereiden.