Wat is de betekenis van Ruk?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

ruk

1) (1991) (inf.) waardeloos, slecht. Ook als eerste lid van een samengesteld woord, bijvoorbeeld: rukzaaltje. Vgl. klote*; kut*. • Wat de Nederlandse televisie te bieden heeft, vind ik allemaal ruk. (Nieuwe Revu, 31/01/1991) • Dat programma was de eerste week ruk met peren. (Nieuwe Revu, 22/10/1997) • Betekent het verdwijnen van We...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ruk

ruk - zelfstandig naamwoord 1. snelle, trekkende beweging ♢ met een ruk trok hij de boot op het droge 1. in één ruk [zonder te stoppen] 2. het is een hele ruk ...

2024-04-19
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Ruk

geen -, helemaal niets. Deze informele uitdr. is vooral populair onder jongeren en heeft talrijke syn.: geen fok-, geen fuck; geen hol; geen reet enz. Amper 5 jaar later was ik al een ‘kennertje’ van die muziek en vertelde het aan mijn klasgenootjes die het geen ruk interesseerde. (Nieuwe Revu, 24/10/91) Nu kan het ons weer geen ruk verdommen. (Oo...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

ruk

vinnige, kort trekbeweging; skok; stoot v/d wind; kort tydperk; geruk, vinnig, heftig trek, aftrek.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ruk

s., hoart, skuor, lûk; een hele, in hiele rek; met -ken waaien, hoarlje; met korte -ken trekken, tûkelje.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ruk

m. (-ken), 1. snelle, korte beweging waardoor iets of iem. met een schok van zijn plaats getrokken wordt: iem. met een ruk iets uit de hand nemen; hij gaf een ruk aan de bel; met een ruk vloog hij overeind, draaide hij zich om, plotseling, eensklaps; — in een ruk, in een ogenblik; — hij deed het bij...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ruk

m. rukken (1 snelle trekkende beweging: een haal, schok, trek; 2 afstand, over welke de ruk zich beweegt): 1. in een ruk iets doen, ogenblik; een ruk aan iets geven; met een ruk; met (korte) rukken; 2. een rukje op zij schuiven.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ruk

m. (-ken ; -je) I. Eig. 1. Algm. het rukken, haal, schok, stoot, trek : met een van zijn plaats getrokken, bewogen; een doen; een aan iets geven; in, met één (enkele) -; met -ken; met een of meer harde, korte, plotselinge, ruwe, snelle -ken. 2. lnz. windstoot : met -ken woei de storm. II. Metn. afstand waarover een ruk zich beweeg...