ruk
1) (1991) (inf.) waardeloos, slecht. Ook als eerste lid van een samengesteld woord, bijvoorbeeld: rukzaaltje. Vgl. klote*; kut*. • Wat de Nederlandse televisie te bieden heeft, vind ik allemaal ruk. (Nieuwe Revu, 31/01/1991) • Dat programma was de eerste week ruk met peren. (Nieuwe Revu, 22/10/1997) • Betekent het verdwijnen van We...