Wat is de betekenis van Ruisen?

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ruisen

ruisen - regelmatig werkwoord uitspraak: rui-sen 1. een zacht, eentonig geluid maken ♢ de wind ruist zacht door de bomen Regelmatig werkwoord: rui-sen ik ruis jij/u ruist ...

2024-04-24
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

ruisen

Wrijven, schuren (inz. bij het poetsen). Afl./Sam.: ruis, (gewest.) het wrijven of schuren, zwaar werk, ook: slaag, in de verb. ruis krijgen, gehad hebben-, ruising, (gewest.) pak slaag: iem. een goei ruising geven; - afruisen (Wdl.), afwrijven, afschuren, ook: afranselen.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ruisen

v., rûz(j)e; zacht —, rûzelje, reauntsje; (van kokend water), singerje, raze; -d, rûzich.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ruisen

I. (ruiste, heeft geruist), 1. naam van het geluid dat een stroom of stroming van lucht of van pen vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan of bedding: de wind ruiste in, door ’t gebladerte; de bladeren ruisen; ruisend valt het graan; deze beek ruist aangenaam; regen, regen ruis; — ook...

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ruisen

I. ruiste, h. geruist (naam v. e. geluid, dat zowel zwaar en dof, ook woest, als licht: zacht en liefelijk kan zijn): de bomen ruisten in de wind; ‘t ruisen van het ranke riet; de wind ruist door het gebladerte; de regen ruist, heftig stromen; men hoorde van ver de golven ruisen; het ruisen v. e. beek; daar ruist een lied, weerklinkt door de...

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ruisen

('ruissə) (ruiste, heeft geruist) [klnb.] 1. geluid maken (als dat) van de wind die het gebladerte beweegt : de bomen ruisten in de wind; o 't van het ranke riet; het ruist in ’t lover; Ave. ruist het geurig lover. Syn. → bruisen. 2. dat geluid veroorzaken : de wind ruist door het gebladerte. 3. zwaar, dof, woest waaien : de...

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Ruisen

(ruiste, heeft geruist), 1. naam van het geluid dat een stroom of stroming van lucht of van een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan of bedding: de bladeren ruisen; ruisend valt het graan; deze beek ruist aangenaam; ook wel voor een betrekkelijk zwaar, dof geluid: het ruisen van de zee; van kleding: het van zijden...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)