Wat is de betekenis van rondgaan?

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

rondgaan

rondgaan - onregelmatig werkwoord uitspraak: rond-gaan 1. draaien om een as ♢ deze draaitol gaat alsmaar rond 2. wandelen in een kring ergens omheen ♢ we wilden dit natuurgebied rondgaan...

2024-04-18
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

rondgaan

rondgaan: een ronde voorsprong nemen.

2024-04-18
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

rondgaan

(ging rond, rondgegaan), rondkomen (kwam rond, rondgekomen) - rondgaan/rondkomen met iets, venten, leuren met iets.

2024-04-18
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Rondgaan

Rondgaan - ook keren van een schjp. Vóór stroom varend heet dit keren opdraaien. Vaart men tegen stroom dan noemt men het kop voor nemen. Is er te weinig ruimte, b.v. in een havenkom, dan kan met een jacht met linksdraaiende schroef als volgt worden gekeerd. Vaart minderen. Roer BB aan boord leggen. Even vol gas ‘vooruit’....

2024-04-18
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

rondgaan

rondgegaan, her- en derwaarts gaan; versprei word (praatjies).

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Rondgaan

v., omgean; (om te collecteren), in omgong dwaen; (van ziekte of praatjes), gean; (van een spook), reizgje gean; -de ziekte, jacht, goarre.

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rondgaan

(ging rond, is rondgegaan), 1. in de rondte gaan, zich in een kring bewegen: de wijzers gaan rond; het rad ging nog enige malen rond; hij ging de tuin, de zaal rond; hij ging de stad driemaal rond; 2. her- en derwaarts gaan, zich in verschillende richtingen bewegen : de rouwklagers zullen in de straten rondgaan...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rondgaan

ging rond, i. rondgegaan (1 in de rondte, in een kring gaan of zich bewegen; 2 zich bewegen in alle richtingen binnen de aangewezen ruimte; 3 her- en derwaarts gaan, zich in verschillende richtingen bewegen; 4 naar de rij af komen bij elk der personen, die tot een kring behoren): 1. de wijzers gaan rond; 2. hij liet zijn ogen de kamer rondgaan; 3....