Wat is de betekenis van Roker?

2024-04-20
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

roker

Het begrip roker heeft 2 verschillende betekenissen: 1) iemand die tabakswaren rookt. iemand die tabakswaren zoals sigaretten rookt of de gewoonte heeft deze te roken. 2) iemand die voedsel rookt. iemand die voor zijn beroep of uit liefhebberij voedsel zoals vlees of vis in de rook van een houtvuur e.d. plaatst om het op smaak te bre...

2024-04-20
Jargon & Slang van Junkies en dealers

Marc De Coster (2017)

Roker

Roker - druggebruiker. Een leuze uit de jaren zestig was: Een tevreden roker is geen onruststoker.

2024-04-20
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Roker

in de uitdr. een tevreden roker is geen onruststoker, slogan van de tabaksindustrie, tot lijfspreuk verheven van de provo- en hippiebeweging in de jaren zestig. Robert Jasper Grootveld maakte de slogan populair tijdens de zgn. happenings in Amsterdam. Zijn erediensten op het Spui begon hij steevast met de formules "s Zondags rook ik mijn pijpje, da...

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

roker

iem. wat tabak, ens. rook.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Roker

smoker.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Roker

m. (-s), 1. iem. die tabak, sigaren of sigaretten rookt, pleegt te roken: hij is een matig, een sterk roker; 2. iemand die vis, vlees enz. rookt.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

roker

m. -s; persoon, die tabak enz. rookt, inz. die de gewoonte heeft te roken.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Roker

m. (-s), 1. iemand die pijp, sigaren of sigaretten rookt, pleegt te roken: hij is een matig, een sterk -; 2. iemand die vis, vlees enz. rookt.