roerloos
roerloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: roer-loos 1. wie of wat niet beweegt ♢ Jur zat roerloos aan de waterkant te vissen Bijvoeglijk naamwoord: roer-loos ... is roerlozer dan ... d...
Muiswerk Educatief (2017)
roerloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: roer-loos 1. wie of wat niet beweegt ♢ Jur zat roerloos aan de waterkant te vissen Bijvoeglijk naamwoord: roer-loos ... is roerlozer dan ... d...
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw., 1. onbeweeglijk: hij stond roerloos van schrik; roerloos als een beeld; 2. zonder verweer, zonder verzet: de tegenstanders bleven roerloos.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw.; zich niet roerende, onbeweeglijk; fig. onbewogen, onverschillig; een roerloze stilte; de molenwieken hingen roerloos; hij stond roerloos bij het lijk.
Jozef Verschueren (1930)
('roer) bn. (...loze) en bw. I. zonder roer. II. (...lozer, -t) 1. onbeweeglijk : ...loze molenwieken; een ...loze stilte. 2. ongevoelig, onverschillig, koud : voor dat schouwspel stond hij te kijken.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw., I. zonder roer: een roerloos schip; II. 1. onbeweeglijk: de bladeren hingen roerloos; 2. onbewogen: hij stond roerloos bij het graf.
J.H. van Dale (1898)
Roerloos - bn. bw. zonder roer : een roerloos schip ; — onbeweeglijk, stokstijf ; hij stond roerloos van schrik; (fig.) onverschillig, ongevoelig, koud. ROERLOOSHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: