Wat is de betekenis van Roerloos?

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

roerloos

roerloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: roer-loos 1. wie of wat niet beweegt ♢ Jur zat roerloos aan de waterkant te vissen Bijvoeglijk naamwoord: roer-loos ... is roerlozer dan ... d...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Roerloos

adj. & adv., roerleas, ûnforweechlik.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Roerloos

bn. bw., 1. onbeweeglijk: hij stond roerloos van schrik; roerloos als een beeld; 2. zonder verweer, zonder verzet: de tegenstanders bleven roerloos.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

roerloos

bn., bw.; zich niet roerende, onbeweeglijk; fig. onbewogen, onverschillig; een roerloze stilte; de molenwieken hingen roerloos; hij stond roerloos bij het lijk.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

roerloos

('roer) bn. (...loze) en bw. I. zonder roer. II. (...lozer, -t) 1. onbeweeglijk : ...loze molenwieken; een ...loze stilte. 2. ongevoelig, onverschillig, koud : voor dat schouwspel stond hij te kijken.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Roerloos

bn. en bw., I. zonder roer: een roerloos schip; II. 1. onbeweeglijk: de bladeren hingen roerloos; 2. onbewogen: hij stond roerloos bij het graf.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Roerloos

Roerloos - bn. bw. zonder roer : een roerloos schip ; — onbeweeglijk, stokstijf ; hij stond roerloos van schrik; (fig.) onverschillig, ongevoelig, koud. ROERLOOSHEID, v.