Wat is de betekenis van Rikketik?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

rikketik

1) (1917) (Barg.) hart. Naar het volksliedje 'mijn hart klopt van rikketik' ? • Je hebt zeker last van je rikketik gekrege. (de Groene Amsterdammer, 10/03/1917) • Als ze niet geprikt zat op haar feuilletons, zweefde ze den godganschelijken dag door de Jordaan, achter al de hooggebouwde orgels aan. Dié haar rikketikkie bonsde nou n...

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rikketik

1. tw.: zijn hartje gaat van rikketik, klopt hard, hij is in angst; 2. in zijn rikketik zitten, in angst zitten ; 3. zn. m. (-ken), zeker hazardspel op kermissen, ook rad van avontuur geheten.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rikketik

in zegsw. mijn hartje gaat van rikketik (of: rikketikke tak), klopt snel; hij zit in zijn rikketik, in de piepzak; gmz.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

rikketik

('rikkə) tw. [klnb.] onregelmatig tikkend : zijn hartje gaat van -.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Rikketik

I. tw.: zijn hartje gaat van rikketik, klopt snel; II. zn. (m.), 1. in zijn rikketik zitten, in angst zitten; 2. hart: hij heeft het aan zijn rikketik.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Rikketik

Rikketik - m. (-ken), zeker hazardspel op kermissen, ook rad van avontuur geheeten, zie AVONTUUR ; (spr.) zijn hartje gaat van rikketik, klopt hard, hij is in angst; ook : in zijn rikketik zitten.