riant
riant - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ri-ant 1. ruim en aantrekkelijk ♢ de familie woont in een riante villa 2. zeer ruim, groot ♢ Hilco en Ramona hebben een riant inkomen Bijvoegl...
Word vandaag nog lid van Ensie
Muiswerk Educatief (2017)
riant - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ri-ant 1. ruim en aantrekkelijk ♢ de familie woont in een riante villa 2. zeer ruim, groot ♢ Hilco en Ramona hebben een riant inkomen Bijvoegl...
Jan Meulendijks (1993)
schitterend gelegen; bekoorlijk
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
lachend; vrolijk; liefelijk, bekoorlijk; prettig.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw., (van landschappen en gebouwen) er vrolijk of bekoorlijk uitziend, vrolijk of bekoorlijk gelegen : een riant uitzicht; riante villa te koop.
M. J. Koenen's (1937)
bn. bw.; Fr. er vrolijk en bekoorlijk uitziend; vrolijk en bekoorlijk (gelegen): een riant uitzicht; riant gelegen.
Jozef Verschueren (1930)
(ri'ant) bn. en bw. (-er, -st) [Fr. < rire < Lat. ridere, lachen] vrolijk en bekoorlijk (er uitziend) : een andschap ; het ziet er hier uit.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (van landschappen en gebouwen) er vrolijk of bekoorlijk uitziend, vrolijk of fraai gelegen: een riant uitzicht; (minder eig.) bijzonder aantrekkelijk of gunstig: de vooruitzichten zijn niet riant.
Fokko Bos (1914)
riant - lachend, vroolijk, aangenaam.
dr. Jan Romein (1906)
Fr., lachend; prettig, vroolijk gelegen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.