Resideren
[Lat. re-sidere = re-sedere = blijven zitten] zijn verblijf houden, zetelen.
Van Dale Uitgevers (1950)
(resideerde, heeft geresideerd), (<Fr.),. zijn woonplaats hebben, verblijf houden (inz. van een vorst); zijn zetel hebben; notaris M., residerende te A.,. die te A. gevestigd is.
Jozef Verschueren (1930)
(rezi'de:rən) (resideerde, heeft geresideerd) [Fr. < Lat. residere] verblijven, wonen : de koning resideert te Brussel.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(resideerde, heeft geresideerd), 1. zijn woonplaats hebben, verblijf houden, wonen: m.n. ambtshalve van vorsten: hij resideert in de hoofdstad; 2. (r.-k.) residerende bisschoppen, die een werkelijke zetel hebben, tegenover titulaire bisschoppen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: