Wat is de betekenis van Resideren?

2024-03-29
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Resideren

[Lat. re-sidere = re-sedere = blijven zitten] zijn verblijf houden, zetelen.

2024-03-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Resideren

verblijf houden; zetelen

2024-03-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Resideren

wonen, zetelen

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Resideren

(resideerde, heeft geresideerd), (<Fr.),. zijn woonplaats hebben, verblijf houden (inz. van een vorst); zijn zetel hebben; notaris M., residerende te A.,. die te A. gevestigd is.

2024-03-29
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

resideren

wonen, verblijf houden, zetelen (notaris).

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

resideren

geresideerd; Fr. (Lat. residere): verblijf houden b.v. van een vorst. (re = ree).

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

resideren

(rezi'de:rən) (resideerde, heeft geresideerd) [Fr. < Lat. residere] verblijven, wonen : de koning resideert te Brussel.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Resideren

(resideerde, heeft geresideerd), 1. zijn woonplaats hebben, verblijf houden, wonen: m.n. ambtshalve van vorsten: hij resideert in de hoofdstad; 2. (r.-k.) residerende bisschoppen, die een werkelijke zetel hebben, tegenover titulaire bisschoppen.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

residéren

Habitare: domicilij sedem ficere: & In assidua esse functione.