Wat is de betekenis van rekel?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

rekel

Het begrip rekel heeft 2 verschillende betekenissen: 1) mannelijke hond. mannelijke hond; reu. 2) brutale deugniet. iemand die onbetrouwbaar of onberekenbaar wordt geacht; iemand die niet deugt of van wie men verwacht dat hij niet deugt, en die bovendien ook vaak brutaal is; deugt niet. Vaak gebruikt als scheldwoord. Meestal gezeg...

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

rekel

(1906) (Barg.) voet. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • (Henry Roskam: Boeven-jargon. 1948) • (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955) • (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

2024-04-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Rekel

onbeschoft persoon; schoft. In deze betekenis reeds opgetekend in de zestiende eeuw. Ook Bredero gebruikte het: ‘Wie souwt verdraghen kuenen, De trotsche woorden die de rekel myn toesnaeuwt?’ Schaam jij je niet, rooie rekel, wat moet ik daarvan denken. (Jacobusvan Looy, Jaap, 1923)Die Toon is een brutale rekel. (A.M. de Jong, Frank van...

2024-04-25
Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

rekel

mannetjes-vos.

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Rekel

(Barg.), voet

2024-04-25
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Rekel

is de mannelijke vos. In sommige streken wordt deze naam ook wel gegeven aan de reu (mannelijke hond).

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Rekel

s.; (mannetjeshond), rikel, houn; (mannetjesvos), rikel(foks); (deugniet), smjirk(ert), skarlún.

2024-04-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Rekel

rekel, vlegel, lomperd.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rekel

m. (-s), 1. mannetje van de hond, de vos en de wolf; — kettinghond, bulhond; 2. (lig.) buffelachtig mens, vlegel; deugniet, ondeugende jongen: kwaaie rekel!