Wat is de betekenis van reiziger?

2024-03-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

reiziger

Het begrip reiziger heeft 2 verschillende betekenissen: 1) iemand die reist. iemand die reist, meestal voor zijn genoegen maar soms ook voor zijn werk. 2) treinreiziger. iemand die met het openbaar vervoer reist, vooral in het woon-werkverkeer, meestal met de trein.

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

reiziger

reiziger - zelfstandig naamwoord uitspraak: rei-zi-ger 1. iemand die een tocht maakt ♢ de reiziger kwam laat in het hotel aan Zelfstandig naamwoord: rei-zi-ger de reiziger de reizigers...

2024-03-29
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

reiziger

Politiek correcte term voor een kamper of bewoner van een woonwagenkamp. Woonwagenbewoners stammen af van Nederlanders die zo’n honderd jaar geleden uit armoede gingen rondtrekken. En het woord ‘kamper’ is ook niet helemaal de juiste term, volgens De Prik. We dienen van ‘reizigers’ te spreken. Nieuwe Revu, 16-06-99 In Nederland verblijven...

2024-03-29
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Reiziger

Gaan we samen met anderen op reis, dan zijn dit als het ware de delen van onze ziel die iets over onze psychische gesteldheid en onze levenswandel zeggen. Let er dus op, welk type mens in de droom een warm hart wordt toegedragen, dus welke karaktereigenschap in zekere zin fascinerend is.

2024-03-29
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

reiziger

reiziger - Zij die zich bezighouden met reizen.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Reiziger

s., reizger.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Reiziger

m. (-s), 1. iem. die een reis doet, die op reis is; 2. handelsreiziger, iem. die voor handelshuizen reist om commissiën op te nemen; 3. passagier: de reizigers (der) derde klasse.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

reiziger

m. reizigers (1 iemand, die reist; 2 handelsreiziger): 1. er waren veel reizigers in de trein; de reizigers der derde klasse; 2. hij is reiziger voor dat huis.