Wat is de betekenis van Rans?

2024-04-23
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Rans

Zie Emerentius

2024-04-23
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Rans

v -> Emerentius (Zuid-Ndl.).

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rans

(<Fr.), bn. bw. (-er, -st), (van vetten en oliën waarin vluchtige vetzuren zijn vrijgekomen) sterk smakend en een onaangename geur verspreidend: vetten die rans worden. Thans meestal ranzig.

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rans

bn., bw.; ranser, ranst (van vetten, oliën enz.: sterk smakend, in het eerste stadium v. bederf verkerende; garstig): die olie is rans; dat vet, die boter smaakt rans; ook, ransig.

2024-04-23
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Rans

Ranzig, noemt men vetten en oliën, welke, doordat ze lang aan de lucht waren blootgesteld, een onaangenamen reuk gekregen hebben. Het ransworden is een gevolg van verbinding met zuurstof. Het vet wordt daarbij gesplitst in vetzuur en glycerine. Het vrijgekomen vetzuur riekt onaangenaam. Voornamelijk zijn het boterzuur, caprylzuur en capronzuur...

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

rans

bn. en bw. (-er, ranzer; -t) [Fr. < Lat. randdus < rancere, kwalijk rieken] sterk smakend, garstig: die boter, olie smaakt -; dat spek, vet is -.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

rans

➝ranzig.

2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Rans

RANS bn. bw. (-er, -t), RANSIG, bn. bw. (-er, -st), (van boter, vet, spek, olie enz.) sterk smakend, garstig. RANSHEID, RANSIGHEID, v.