rang
(1900) (klanknabootsend) als tussenwerpsel; als bijwoord: plotseling, pardoes. • ‘Kijk es, Thijs, kijk es, daar komt weer zoo'n kanjer!’ en als zoo'n golf dan tegen het schip in tweeën brak, juichte hij in vervoering: ‘Rang, daar gaat-ie! Mooi zoo!’ (J.B. Schuil: De Katjangs. 1912)