Wat is de betekenis van rampzalig?

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

rampzalig

rampzalig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ramp-za-lig 1. als van een ramp ♢ het was een ongelukje met rampzalige gevolgen Bijvoeglijk naamwoord: ramp-za-lig ... is rampzaliger dan ... ...

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Rampzalig

adj. & adv., ellindich, jammerlik, needlottich.

2024-04-23
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rampzalig

bn. bw. (-er, -st), (thans nogal rhetorisch) 1. rampspoed lijdend, diep ongelukkig: een rampzalig mens, slachtoffer; 2. gepaard gaande met rampspoeden, vol van rampspoed: telkens werd hij aan die rampzalige dag herinnerd; een rampzalig huwelijk; 3. rampspoed veroorzakend: de rampzalige invloed der politieke intrigues;...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rampzalig

bn., bw. (hoogst ongelukkig, noodlottig): het rampzalig huwelijk van Oranje met Anna van Saksen; hij kwam rampzalig om het leven.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

rampzalig

(ramp'saləch) bn. en bw. (-er, -st) 1. vol rampen, hoogst ongelukkig, noodlottig. 2. verdoemd: voor eeuwig -. 3. zeer armoedig, jammerlijk: een -e toestand; een schepsel.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

rampzalig

bn. en bw. (-er, -st), hoogst ongelukkig, erbarmelijk, noodlottig: een rampzalig slachtoffer; een huwelijk.

2024-04-23
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)