Wat is de betekenis van Rammelen (2)?

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Rammelen (2)

Rammelen (2) - RAMMELEN (rammelde, heeft gerammeld), leven, geraas, rumoer maken; het hoofd rammelt hem, hij is zot; — (fig.) hij rammelt van den honger, heeft een geweldigen honger; — de darmen rammelen hem, maken een rammelend geluid; (ook) hij heeft grooten honger; — met geld rammelen, geld doen klinken; — (schild.) (v...