rammelen
(16e eeuw) (inf.) geslachtsgemeenschap hebben. Oorspr. gezegd van zoogdieren (hazen, konijnen), waarbij het mannetje ram genoemd wordt; thans ook van geile of wulpse mannen. Zie ook: rammelaar*. • (Corn. Kilianus: Etymologicum teutonicae linguae. 1777, herdruk uitgave 1599) • (Guido Gezelle: Loquela. 1881) • (Hans Heestermans: Erot...