Wat is de betekenis van Rabbelen?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

rabbelen

(1484) (Barg.) druk praten; kletsen, babbelen. Gewestelijk ook voor: onverstaanbaar spreken. Zie ook: rabbelaar*. • Ik lach met alle die wissewasjes, daar de Predikanten gestadig van rabbelen, en waar voor gy, onnozele Hals! uwe Leezers nu en dan Drie Groot doet betaalen. ... (De Denker. Deel 6. 1768-1769) • .... dan zou ik mijn geluk ni...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Rabbelen

v., rabbelje, rabje.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rabbelen

(rabbelde, heeft gerabbeld), 1. (gew.) een geluid maken als een voorwerp waarvan de delen niet goed aaneensluiten, rammelen; 2. (niet alg.) druk en onbeduidend praten, kletsen, babbelen; 3. (niet alg.) haastig en onduidelijk spreken; raffelen; 4. (Zuidn.) geheel onverstaanbaar spreken, verward spreken, brabbelen: hij rabbelt het al dooreen; 5....

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rabbelen

rabbelde, h. gerabbeld (schielijk spreken of lezen en daarbij alles door elkaar haspelen; veel te haastig werken).

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

rabbelen

(rabbelde, heeft gerabbeld) [klnb.] 1. te gehaast en slordig spreken, lezen. 2. slordig werken.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

rabbelen

(rabbelde, heeft gerabbeld), 1. druk en onbeduidend praten, kletsen, babbelen; 2. haastig en onduidelijk spreken; raffelen.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Rabbelen

RABBELEN (rabbelde, heeft gerabbeld), veel te haastig werken, iets afknoeien; — slordig en gehaast lezen; — schielijk en onverstaanbaar spreken; kwaadspreken. RABBELING, v. (-en), het rabbelen.