Wat is de betekenis van puis?

2024-12-08
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

puis

1) (18e eeuw) tussenwerpsel, gebruikt om een zaak te sussen. • Puis!: sussend, vergoelijkend tussenwerpsel, dat in de 18-de eeuw overeenkwam met ons 'Tuttut!' of 'Komkom!'. In 'Sara Burgerhart' lezen we 'Puis! Tante!, is het zo goddeloos een menuetje te dansen?' Klanknabootsing van het geluid dat men achtereenvolgens met lippen en tanden vormt...

2024-12-08
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

puis

(< puist, grappig persoon?), grap: Als hij fokse oksener een met een zwiebel bij zich heeft zal ik die voor mij houden ... alleen maar om een aandenken te hebben aan de puis, die wij met de kolonel zullen hebben, J. DE VRIES 99.

2024-12-08
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

puis

puis - zie poes.

2024-12-08
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

puis

huidgeswel; ettersweertjie.

2024-12-08
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Puis

daarna, vervolgens; bovendien; Et puis?, en toen?, En wat zou dat dan nog?

2024-12-08
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Puis

v., (veroud.) 1. kat, poes; — thans nog in de uitdr. puisje vangen, bij iem. aanbellen en daarna weglopen, belletje trekken, deurtje bellen; 2. ben. voor zekere soorten van brood: te Kampen heette in de tijd een half kommiesbrood een puisje.