Wat is de betekenis van Puik?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

puik

(1927, vero.) (jeugd) goed, fijn. In Onze Taal (november/ december 1970) vermeld als tienerwoord van vroeger. • O puik! Ik heb de beeldigste bochten genomen. En ik ben achteruit een hek binnengereden. En ik heb eigenhandig gezwenkt!! (Cissy van Marxveldt: Een zomerzotheid. 1927) • Die huishoudster uit Holland is een puik idee. (Jo van Am...

2024-04-19
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Puik

Puik hangt samen met een niet meer voorkomend werkwoord puiken: uitlezen, uitkiezen. Het betekent: uitgelezen, uitstekende koopwaar. De beste vis heette: het puikje van de vismarkt. In het bijzonder echter bezigde men het voor de allerbeste kwaliteit laken. In 1550 schrijft Aert van der Goes ‘dat alle de lakenen die binnen den lande van Holla...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

puik

uitmuntend, van eerste kwaliteit; beste, keur.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Puik

adj. & adv., pûk, púk, pûrbêst.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Puik

I. bn. bw. (-er, -st), 1. (van zaken, inz. koopwaren) van eerste of zeer goede kwaliteit: puike haring, puike aardappelen, puike waar; 2. (niet alg.) voortreffelijk, uitmuntend: een rommeltje van bloemen, een overschot dat niet puik genoeg was voor de serre; de vader van de bruid was een degelijke man en de moeder ook puik; puik samenspe...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

puik

1. o. (het beste, het uitstekende, het voortreffelijkste, het uitgelezenste): het puik van uwen aardschen schat; het puik der schonen; het puikje, het allerbeste; 2. bn. (best, uitmuntend): puike waren, puike groenten.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

puik

l. bn. en bw. (-er, -st) best, uitmuntend, voortreffelijk : -e aardappelen. 2. o. (-je) het beste, de bloem.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

puik

I. bn. en bw. (-er, -st), voortreffelijk, uitmuntend: puike waar; samenspel; bw.: met mij gaat het puik; II. zn., o. het beste in zijn soort; m.n. in verbinding met een voorzetselbep. met van: het van de bevolking.