Wat is de betekenis van Pui?

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

pui

pui - zelfstandig naamwoord 1. voorgevel van de begane grond van een huis ♢ aan de pui was een naambord bevestigd Zelfstandig naamwoord: pui de pui de puien

2024-04-24
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

pui

(zn) tasmuurtje, scheiding tussen tasruimte en dorsvloer WB.

2024-04-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Pui

bordes of stoep; onderste deel van een gevel.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Pui

s., pij, pei.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pui

I. PUI (<Fr.) v. (-en), 1. bordes of stoep, soms rustend op pilaren, soms een massief stenen bouwsel, voor een stadhuis van waaraf men de besluiten, verordeningen enz. voorlas : van de pui iets verkondigen; 2. stoep of bordes voor een paleis of groot herenhuis; 3. (veroud.) dwarsbalk in een gevel waarop het bovenste deel van een gevel...

2024-04-24
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Pui

benedenste deel van gevel, gewoonlijk voor een groot deel uit glas bestaande.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pui

v. puien, puitje (benedendeel v. e. winkelgevel, ondergevel, voorkant of bordes v. e. stadhuis, waar bekendmakingen worden afgelezen; gevel): een artistiek puitje.

2024-04-24
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Pui

Vnl. uit glas samengestelde wand, zooals winkelpui, tochtpui (glazen afscheiding van een tochtportaal) e.d.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

pui

v. (-en; -tje) [msch. Lat. podium (< Gr. podion < poes, podos, voet), verhoog] I. bordes van het stadhuis waar bekendmakingen worden afgelezen. 2. Uitbr. a. benedengevel. b. gevel : voor-, achterpui.