Wat is de betekenis van Pruimenlikker?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pruimenlikker

1) (1966) (sch.) klein schoothondje. Syn.: kutlikker*; preutenlikker*. • Pak 'm, Nozem! Poessies! Ratjes! Pak die pruimelikker! (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek. 1966) 2) (1964) (scheldw.) vrouwengek; man geobsedeerd door orale seks. • Hei boerenlul,’ bulderde ik hem toe: ‘Weet jij wel wie ik ben? Hoeren...

2024-04-25
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Pruimenlikker

vrouwengek; man geobsedeerd door orale seks. Syn.: bef tekkel. ‘Hei boerenlul,’ bulderde ik hem toe: ‘Weet jij wel wie ik ben? Hoerenloper, pruimelikker!’ (Jan Cremer, Ik Jan Cremer, 1964)

Gerelateerde zoekopdrachten