privé
privé - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: pri-vee 1. wat met een bepaalde persoon te maken heeft ♢ wat ik verdien, dat is privé Bijvoeglijk naamwoord: pri-vee Synoniemen persoonlijk
Nederlands woordenboek voor onderwijs
privé - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: pri-vee 1. wat met een bepaalde persoon te maken heeft ♢ wat ik verdien, dat is privé Bijvoeglijk naamwoord: pri-vee Synoniemen persoonlijk
De Oosthoek is een Nederlandse encyclopedie die in verschillende uitvoeringen is verschenen
[Fr.], bn. en bw., particulier, privaat, persoonlijk: dat is voor meneer N. -, niet in zijn functie, maar als particulier persoon; in (het) -, voor zichzelf, uit eigen beurs; —, aanduiding op brieven of mededelingen van vertrouwelijke aard, ook als deuropschrift.
Nederlands woordenboek (7e druk)
(Fr.),bn. bw., particulier,privaat, persoonlijk: in (het) privé, voor zichzelf, uit eigen beurs; — privé, als aanduiding op brieven of mededelingen van vertrouwelijke aard.
Vreemde woorden, uitdrukkingen en afkortingen (1948)
(Fr.) o. geheim gemak, W.C.; ~-beurs, eigen beurs: ^.-kantoor, eigen, particulier kantoor; ~-leven. 0. buitenambtelijk (bijzonder) leven; in mijn voor mij zelf, afgezien van mijn betrekking.
De vreemde woorden, verklarend woordenboek door Fokko Bos.
privé - eigen, afzonderlijk; „privé-leven”: zijn leven als privaat persoon; „uit zijn privébeurs”: uit eigen beurs; „in mijn privé”: voor mij zelven,buiten mijn betrekking.
Beknopt kunstwoordenboek, I.M. Calisch (1864)
privé - o. geheim, gemak; in privé, voor zich zelven, voor zijn eigen; privé-slaaf, slaaf die nog afzonderlijk in dienst is
Gerelateerde zoekopdrachten