Wat is de betekenis van Privé?

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

privé

privé - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: pri-vee 1. wat met een bepaalde persoon te maken heeft ♢ wat ik verdien, dat is privé Bijvoeglijk naamwoord: pri-vee Synoniemen persoonlijk

2024-04-20
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

privé

(de), privésector (de) de particuliere sector, het bedrijfsleven. Na nog een aantal politieke schandalen werd in 1998 de Public Interest Disclosure Act goedgekeurd, die de klokkenluider - ook in de privésector - beschermt tegen ontslag of andere nadelige gevolgen als hij een ‘concern’ (bezorgdheid) openbaar heeft gemaakt....

2024-04-20
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Privé

[Fr.] particulier, persoonlijk (bijv. bezit); voor de geadresseerde persoonlijk bestemd, vertrouwelijk.

2024-04-20
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Privé

particulier; persoonlijk

2024-04-20
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Privé

eigen, afzonderlijk; privéleven: zijn leven als privaat persoon; uit zijn privébeurs: uit eigen beurs.

2024-04-20
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Privé

bijzonder, ambteloos, privaat; animal privé, tam dier; conseil privé, geheime raad; conseiller privé, hofraad; école (vie) privée, particuliere school (leven); de son autorité privée, op eigen gezag; privé de, beroofd (verstoken) van; gebrek hebbend aan; privé de raison, van zijn versta...

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Privé

(Fr.),bn. bw., particulier,privaat, persoonlijk: in (het) privé, voor zichzelf, uit eigen beurs; — privé, als aanduiding op brieven of mededelingen van vertrouwelijke aard.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

privé

(Fr.) o. geheim gemak, W.C.; ~-beurs, eigen beurs: ^.-kantoor, eigen, particulier kantoor; ~-leven. 0. buitenambtelijk (bijzonder) leven; in mijn voor mij zelf, afgezien van mijn betrekking.