Wat is de betekenis van prietpraat?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

prietpraat

(1841) (inf.) dwaas, zinloos gepraat; onzin. Reduplicatie. In sommige dialecten ook: pritjes praetjes. Syn.: apekool*; apenkoek*; appelepap*; blada*; bledder*; broodje* poep; bullshit*; falderie-faldera*; fierlefans*; fleutedreut*; gelul* (in de ruimte); gezwam* in de ruimte; kak*; klabberdewatski*; klets*; kletskoek*; kontverhaal*; kool*; kul*; ku...

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Prietpraat

m., (Zuidn.) onbeduidend, zinloos gepraat ; kletspraat.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

prietpraat

m. (Z.-N. kletspraat).

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

prietpraat

('pri:t) m. [Redupl. van praat met andere klinker] kletspraat.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

prietpraat

m., onbeduidend, zinloos gepraat, kletspraat.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)