prentenboek
1) (1937) (sch.) wonderlijk iemand; rare snuiter. • ‘Wat een prenteboek!’ lachte Toon en begon kinderlijk op z'n vingers te telle: ‘Nog èèn.... twee.... drie uurtjes en we zullen 'm anschouwe, het fuifnummer! (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937) • „Mooi is hij nooit geweest," vindt B...