praktisch
...
Muiswerk Educatief (2017)
praktisch - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord uitspraak: prak-ties 1. wat met het doen te maken heeft ♢ praktisch is hij heel goed, theoretisch niet 1. dat is praktisch niet uitvoerbaar [je kunt het...
Van Dale Uitgevers (1950)
(<Hd.), bn. bw., 1. betrekking hebbende op de toepassing, de uitvoering, de praktijk; het tegenovergestelde van theoretisch: een praktische kennis van de lanabouw ; de praktische politiek ; — (godg.) praktische theologie, onderdeel der godgeleerdheid dat onderzoekt en ontwikkelt hoe de geestelijke als evangeliedienaar in de Christelijke ge...
Jozef Verschueren (1930)
('praktis) bn. en bw. (-er. meest -) 1. naar de eisen van de werkelijkheid, van het leven zich schikkend : een mens; te werk gaan. 2. nuttig voor het dagelijks leven : -e kennis, waardigheid. Tgst. teoretisch.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: