prak
prak - zelfstandig naamwoord 1. fijngemaakt, gemengd en opgewarmd eten ♢ we kregen een prak van aardappels, uien en wortelen Algemene uitdrukkingen: 1. in de prak [kapot, in elkaar] Zelfsta...
Muiswerk Educatief (2017)
prak - zelfstandig naamwoord 1. fijngemaakt, gemengd en opgewarmd eten ♢ we kregen een prak van aardappels, uien en wortelen Algemene uitdrukkingen: 1. in de prak [kapot, in elkaar] Zelfsta...
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-ken), 1. hoeveelheid fijngemaakt gemengd eten: dat is een goede prak voor vanavond; 2. een prak sneeuw, een vracht; 3. (niet alg.) grote hoeveelheid.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-ken), 1. hoeveelheid fijngemaakt gemengd eten: dat is een goede prak voor vanavond; 2. een prak sneeuw, een vracht; 3. (niet algemeen) grote hoeveelheid; 4. in de prak, kapot, aan diggelen: een auto in de prak rijden; ook ongeluk met een vliegtuig.
J.H. van Dale (1898)
Prak - m. (-ken), eene zekere hoeveelheid fijngemaakt eten : dat is een goede prak voor van avond. PRAKJE, o. (-s), kom, eet een prakje mee, eet wat mee.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: