Wat is de betekenis van prak?

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

prak

prak - zelfstandig naamwoord 1. fijngemaakt, gemengd en opgewarmd eten ♢ we kregen een prak van aardappels, uien en wortelen Algemene uitdrukkingen: 1. in de prak [kapot, in elkaar] Zelfsta...

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Prak

m. (-ken), 1. hoeveelheid fijngemaakt gemengd eten: dat is een goede prak voor vanavond; 2. een prak sneeuw, een vracht; 3. (niet alg.) grote hoeveelheid.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

prak

m. (-ken) hoeveelheid fijngemaakt : eten -.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

prak

m. (-ken), 1. hoeveelheid fijngemaakt gemengd eten: dat is een goede prak voor vanavond; 2. een prak sneeuw, een vracht; 3. (niet algemeen) grote hoeveelheid; 4. in de prak, kapot, aan diggelen: een auto in de prak rijden; ook ongeluk met een vliegtuig.

2024-04-25
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Prak

Prak - m. (-ken), eene zekere hoeveelheid fijngemaakt eten : dat is een goede prak voor van avond. PRAKJE, o. (-s), kom, eet een prakje mee, eet wat mee.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)