Praatjes (of een praatje) voor den vaak
D.w.z. onbeteekenende, onbeduidende praatjes, zotteklap; eig. praatjes om den slaap uit de oogen te houden. Eene in de 17de eeuw vrij gewone uitdr. die we o.a. lezen bij Poirters, Mask. 242; Brederoo I, 278, vs. 258; Huygens IV, 42; Rusting, 143; zie verder C. Wildsch. II, 220; Halma, 144; Tuinman I, 194; Harreb. II, 199; Nest...