Wat is de betekenis van Pothuis?

...

Uit het onderstaande blijkt dat de Groningse families Apotheker en Pothuis dezelfde voorouders hebben. Het zou mooi zijn als zou blijken, dat de nog familienaamloze voorouders een kruidenhandeltje in het pothuis bij hun woonhuis hielden en zij dit als apotheek presenteerden.

klein bouwwerkje met afhellend dakje dat op de stoep tegen het huis aan is gebouwd, veelal in verbinding met de kelder, bestemd voor opslag van potten en pannen, soms ook voor een bedrijfje of nering: Het pothuis van Piet, den schoenlapper, V. MAURIK11 38; blijf in je pothuis, aansporing tot kalmte: Bedaar Arie! blijf in je pothuis — je bent...

Charlotte; geb. Londen 1 april 1867, overl. Amsterdam 24 januari 1945. Was gehuwd met K. A. A. J. Boom. Woonde en werkte in deze stad, Scheveningen, Enkhuizen tot 1892, Amsterdam, Castricum tot 1906, dan weer in Amsterdam. Leerlinge van de Tekenschool voor meisjes ter plaatse o.l.v. mej. H. Kerlen (2 jaar), van mej. H. Asscher (stilleventekenen),...

s.n., potkas(t).

o. (...zen), laag huisje, half boven half onder de grond tegen een ander huis gebouwd; werkplaatsje van een schoenlapper enz.: de pothuizen verdwijnen hoe langer hoe meer ; — (spr.) het zijn twee schoenlappers in één pothuis, het zijn twee handen op één buik.

o. pothuizen (laag huisje [half boven, half onder de grond] leunend tegen een hoog huis): het pothuis van den schoenlapper.

('pot) o. (...huizen) 1. laag huis tegen een hoog huis aangeleund en oorspronkelijk bestemd om er de pot in te koken. 2. Algm. dergelijk huis om een beroep of bedrijf in uit te oefenen.

o. (-huizen), 1. laag huisje, half boven en half onder de grond tegen een ander huis gebouwd; werkplaatsje van schoenlappers e.d. ; 2. bouwsel om het scheprad van een watermolen.