Wat is de betekenis van positief?

2022
2023-03-25
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

positief

(bijvoeglijk naamwoord) [alg.] zie: uit Frans, geen Engels

Lees verder
2017
2023-03-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

positief

positief - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: po-si-tief 1. zeker dat het juist is ♢ ik weet positief dat hij gelijk heeft 2. goedkeurend of instemmend ♢ hij reageerde positief op mijn voorstel...

Lees verder
2017
2023-03-25
Jargon & Slang van Zendamateurs

Marc De Coster (2017)

Positief

Positief - ja; als bevestiging van iets.

2010
2023-03-25
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

positief

positief: wordt gezegd van een renner die betrapt werd op dopinggebruik; er werden sporen van doping gevonden in zijn bloed- of urinestaal.

2010
2023-03-25
Dokterswoordenboek

Jannes van Everdingen en Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

positief

Gezegd van de uitslag van een medisch onderzoek als je de ziekte wel blijkt te hebben. Het woord ‘positief’ heeft in de geneeskunde een betekenis die niet aansluit bij de betekenis en bijklank in gewone taal. Dat is best verwarrend. ‘Positief’ betekent in gewone taal tenslotte ‘gunstig, leuk, fijn’ enzovoort. Dat is het niet als medisch onderzoek d...

Lees verder
2009
2023-03-25
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

positief

Gezegd van een renner die verboden stimulerende middelen heeft gebruikt. Renners die zich te laat aandienen bij de dopingcontrole (de aanmelding dient uiterlijk dertig minuten na afloop van de wedstrijd te gebeuren) of renners die gewoon verstek laten gaan, worden automatisch positief bevonden. Bij een in overleg met de ploegleiding en de ploegarts...

Lees verder
2009
2023-03-25
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

positief

(bn) SP - een bevestigend antwoord inhoudend, bv. positief bevonden worden of zijn bij een dopingcontrole, dwz. op het gebruik van doping betrapt worden. • De uitslag is positief indien uit de dopingcontrole blijkt dat: 1. in het monster van de betreffende sporter (verboden hoeveelheden) (afbraakproducten van) een of meer verboden stoffen en/of ver...

Lees verder
2003
2023-03-25
XYZ van de klassieke muziek begrippenlijst

Katja Reichenfeld (2003)

Positief

Een positief is een een verplaatsbaar orgeltje van groter formaat dan een portatief. De omvang was twee tot drie octaven, en het werd door twee mensen bespeeld: een bediende de toetsen, de ander de blaasbalg. Zo werd het positief tenminste vaak afgebeeld op altaarstukken, bijvoorbeeld van Jan van Eyck of Hugo van der Goes, waar engelen optraden als...

Lees verder
1993
2023-03-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Positief

groter dan nul; afdruk; bevestigend; stellig; stellende trap (taalk.)

1990
2023-03-25
Woordenboek Nederlandse termen van Bibliotheek en documentaire informatie

dr. P.J. van Swigchem en E.J. Slot (1990)

positief

in fotografie: beeld waarin de waarden van licht en donker (vrijwel) gelijk zijn aan die in de werkelijkheid.

1990
2023-03-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

positief

positief - Orgels met lippijpen en toetsenbord, waarvan de blaasbalg wordt bediend door derden.

1963
2023-03-25
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

positief

tw., ik ben er zeker van; dat is positief zo. Professor: Een wijs man trekt alles in twijfel. Alleen een dwaas is positief. Student: Bent u zeker daarvan? Prof.: Positief! (BN 121: 28; 1980). - Etym.: Vgl. E (I am quite) positive = (Ik ben geheel) zeker.

Lees verder
1962
2023-03-25
Muziekencyclopedie

S. van Ameringen (1962)

positief

klein orgel, 1 tot 2 klavieren, met of zonder pedaal: hulporgel, instrument voor een aparte kapel in een grote kerk. Er bestaan thans ook kistpositieven die gemakkelijk verplaatsbaar zijn.

1955
2023-03-25
De vreemde woorden.
woordenboek

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Positief

1) vaststaand; zeker; stellig; bevestigend; positief recht: vastgesteld recht tegenover natuurrecht; positieve electriciteit: aantrekkende electriciteit; positieve godsdienst: geopenbaarde godsdienst. 2) stellende trap van bijv. naamwoorden; het onbetwistbare; weer tot zijn positieven komen: weer tot zich zelf komen; afdruk van een negatief (fotogr...

Lees verder
1954
2023-03-25
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Positief

het tegendeel van negatief, zie aldaar; 1. het aanwezig zijn van een bepaald symptoom, waar een onderzoek op gericht was, in het bijzonder de aanwezigheid van tuberkelbacillen in sputum e.d.; 2. de lichtbreking van een lens of spiegel waarbij de stralen geconcentreerd worden (zie ook brilleglazen). 3. een prettige toenaderende gevoelstoon met een m...

Lees verder
1952
2023-03-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Positief

adj., posityf; nooit tot iets -s komend, tusken wetter en wyn.

1950
2023-03-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Positief

I. [acc. wisselt] (<Fr.),bn. bw. (...ver,-st), 1. vast, zeker: ik weet het positief’, een positieve waarheid; — hij was erg positief in zijn beweringen; — (Zuidn.) een positief mens, die zeker is van zichzelf; 2. wezenlijk, werkelijk bestaande en waarneembaar: een positieve verbetering; 3. vast, streng omlijnd: de positieve w...

Lees verder
1949
2023-03-25
Vreemde woorden in de natuurkunde en namen der chemische elementen

Prof. Dr. P.H. van Laer (1949)

Positief

(Lat. positivus = geplaatst, gesteld; pónere = plaatsen, stellen). Gewoonlijk gebruikt in tegenstelling tot negatief; b.v. positief electrisch.

1949
2023-03-25
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Positief

(1), in de fotografie het met fotografische middelen verkregen beeld, waarin de toonwaarden zich op dezelfde wijze tot elkaar verhouden als in het gefotografeerde voorwerp. P. worden gewoonlijk vervaardigd op papieren of glazen onderlaag; in dit laatste geval spreekt men meer van diapositief', (2) in de wiskunde: groter dan nul. Tegenst.: nega...

Lees verder
1948
2023-03-25
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

positief

ma. 1 stellende trap (in de taalk.); 2 (ook:) kamerorgel; vóórorgel, klein orgel vóór een groot; 3 tegengestelde van negatief.