Wat is de betekenis van Portugees?

2024-04-20
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Portugees

Het begrip Portugees heeft 4 verschillende betekenissen: 1) iemand uit Portugal. iemand met de Portugese nationaliteit; iemand die behoort tot het Portugese volk; iemand die afkomstig is uit Portugal; inwoner van Portugal. 2) de Portugese taal. 3) van, uit, in Portugal e.d.. van Portugal; uit Portugal; in Portugal; van de Por...

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Portugees

1) (17e eeuw) Sefardische jood. Varianten: Pottegies, Portegies. Een Jiddisch spreekwoord luidt: 'Es sitzt e portegies in der luft' (er zit een Portugees in de lucht): het waait hard. Vanwege de kouwe drukte (wind) die Portugezen hadden in de ogen van Hoogduitse joden. Zie ook: Portugese dominee. • In de boeventaal heette een Jood pakslinger o...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Portugees

Portugees - Zelfstandignaamwoord 1. (demoniem) (m) een inwoner van Portugal of een persoon van Portugese afkomst 2. (taal) (n) een taal gesproken in Portugal, Brazilië, Kaapverdië, Oost-Timor, Guinee-Bissau, Macau, Sao Tomé en Principe en in Angola Portugees - Bijvoeglijk naamwoord 1. (demoniem) verwijzend...

2024-04-20
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

Portugees

Portugees - Verwijst naar de cultuur van de huidige natie Portugal, of meer algemeen naar de culturen die hetzelfde gebied op het westelijk deel van het Iberisch schiereiland hebben bewoond.

2024-04-20
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Portugees

I.zn. (de, -gezen), 1. Portugese jood, Sefardische jood. De in 1720 ingewijde synagoge ( ) werd bezocht door de Hoogdüitsen en Portugezen (Ene. Sur. 317). 2. (verouderend) Surinamer afkomstig van Madeira of van zo iemand afstammend. Met Portugezen werden of worden twee groeperingen aangeduid, t.w. de Portugese Joden (Sefardische Joden) en, m...

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Portugees

I. (<Fr. of <Port.), m. (...gezen), inwoner van Portugal. II. i. bn., van Portugal, daar inheems, daarvan afkomstig: de Portugese bevolking; Portugese wijnen; Portugese Joden, omstreeks 1600 uit Portugal gekomen Joden die te Amsterdam een wijkplaats vonden; ii. zn. o., de taal der Portugezen.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Portugees

1. m. Portugezen (bewoner van Portugal); de Portugezen vonden de zeeweg naar O.-I. in 1498; 2. bn., bw.: Portugese vaartuigen; 3. Portugeese, v. Portugeesen; 4. o. (de taal).

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Portugees

(portu'ge:s) 1. m. (...gezen) bewoner, man afkomstig van Portugal. 2. bn. (...gese) (als) van, eigen aan, in, uit, betreffende Portugal: de Portugese bevolking; Portugese wijnen. 3. o. Portugese taal.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Portugees

I. m. (-gezen), inwoner van Portugal; II. bn., 1. van Portugal, daar inheems, daarvan afkomstig: De Portugese bevolking; Portugese wijnen; Portugese joden, ca. 1600 uit Portugal gekomen joden die te Amsterdam een wijkplaats vonden; 2. behorend tot de taal van de Portugezen; in die taal gesteld, geschreven; III. zn. o., de taal van de Portugezen (e...