poot
1) (1964) (scheldw.) homoseksueel. Verkorting van ruigpoot*. • Het waren twee jonge poten met dure brillen op. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964) • Ik had wel zin om een beetje voor niks te zuipen met die poot. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968) • Wat moeten ze wel niet van ons denken. Dat we poot zijn of zo?...