Wat is de betekenis van Poot?

2023-05-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

poot

1) (1964) (scheldw.) homoseksueel. Verkorting van ruigpoot*. • Het waren twee jonge poten met dure brillen op. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964) • Ik had wel zin om een beetje voor niks te zuipen met die poot. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968) • Wat moeten ze wel niet van ons denken. Dat we poot zijn of zo?...

Lees verder
2023-05-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

poot

poot - zelfstandig naamwoord 1. been van een dier ♢ een hond heeft vier poten en een staart 1. het komt op zijn pootjes terecht [het komt wel goed] 2. op zijn achterste poten st...

Lees verder

Direct toegang tot alle 20 resultaten over Poot?

Word nu vriend van Ensie
2023-05-30
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Poot

Poot - been. Net zoals wielrenners hebben voetballers het graag over hun 'poten'. Wijst nog eens op de ruwheid van het voetbalspel.

2023-05-30
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

poot

→ been

2023-05-30
Groot Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Poot

homoseksueel. Van de poot zijn is een Bargoense uitdrukking voor ‘homoseksueel zijn’. Potenrammen betekent ‘homoseksuelen afranselen’. Poot is afgeleid van de hand, waarop geklopt wordt als iemand ‘zo’ of ‘van het handje is’ (populaire aanduidingen voor homoseksueel zijn). Zie ook nog pielepoot, ruig...

Lees verder
2023-05-30
Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Poot

Poot - afdeling of belangrijk onderdeel van een bedrijf. Sinds de jaren tachtig. Groei valt ook te verwachten in sectoren waar Schuttersveld nog niet actief is, zegt Wolters. Daarbij valt te denken aan de aankoop van een nieuwe handelspoot. Elsevier, 13-12-97 Het concern heeft nu drie poten. De eerste poot is het in Denemarken gevestigde, maar van...

Lees verder
2023-05-30
Woordenboek Populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Poot

1. een - rammen/tikken,een homofiel in elkaar ranselen. Vnl. jeugdtaal. Sinds de jaren tachtig. Pootis een verkorting van ruigpoot,een scheldwoord voor een homofiel. Deze term verwijst volgens Endt en Frerichs naar de behaarde, ruige kant van de hand (poot),die de rugzijde van de partner aanduidt, de verkeerde kant. Ze zouden in het Vliegenbos een...

Lees verder
2023-05-30
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

poot

In Vlaanderen kent men volgens Mullebrouck (1984) de verwensing maakt u uit de poten! De verwensing duidt op boosheid en ergernis en geeft aan dat men een afkeer heeft van iemand. Een goed equivalent is ‘rot op’. Het gebruik van het voor mensen vulgaire poot geeft aan de afkeer een extra intensiteit. zie moot, sta...

Lees verder
2023-05-30
Lesbotaal Lexicon Lesbiaans : lexicon van de lesbotaal

Hanneke Kunst en Xandra Schutte (1991)

Poot

Poot - vrouwelijke poot, benaming voor lesbienne, gebruikt in de jaren vijftig.

2023-05-30
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

poot

poot - homosexueel (vgl. ruigpoot en poten).

2023-05-30
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Poot

(bosb.) is een gewoonlijk 3 a 4 m lange, onbewortelde twijg van een zich gemakkelijk bewortelende houtsoort (b.v. populier of wilg), die met de voet ca 1 m diep, zo mogelijk tot in het grondwater wordt gestoken en zich dan bewortelt en uitgroeit tot een heester. De p. wordt gekapt uit de kronen van oude bomen en van speciaal daarvoor gekweekte knot...

Lees verder
2023-05-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Poot

s., poat.

2023-05-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Poot

I. m. (poten), 1. elk der twee, vier of meer tot voortbeweging dienende ledematen van een dier: een bij heeft zes poten ; — met zijn poten omhoog liggen, dood op zijn rug liggen; — een kip op hoge poten, vrouw, meisje met lange, magere benen en een te korte jurk; —op zijn achterste poten gaan staan, eig. met betr. tot een steigere...

Lees verder
2023-05-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

poot

I. m. poten (been van een dier; gmz. plat: hand, voet v. e. mens): een voorpoot, een achterpoot; geef me een poot, hand, gmz.; wat schrijft hij een poot! slecht; plat: blijf er af met je poten; kijk, waar je je poten zet! Z.-N. op vier poten, op handen en voeten; hij uitbreiding; de poot of poten van een tafel, van een schraag; zegsw. iets op (zijn...

Lees verder
2023-05-30
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Poot

noemt men ter voortbeweging dienende ledematen van vele dieren. Een p. kan ongeleed zijn (veelborstelige wormen) of geleed, en in het laatste geval een uitwendig geraamte (geleedpootigen) of een inwendig geraamte (gewervelde dieren) bezitten.

2023-05-30
Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Poot

Huibert Cornelisz Poot (1689— 1733) was een Nederlands dichter, die te Abtswoude bij Delft uit een landbouwersfamilie werd geboren. Eerst dichtte Poot alleen in zijn vrijen tijd, (natuurpoëzie, aan het landleven gewijd), toen werd hij alleen letterkundige, later keerde hij echter weer tot zijn oud beroep en zijn landelijke leven terug. P...

Lees verder
2023-05-30
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Poot

Poot, - een ongewortelde heester van populier of wilg. Deze worden verkregen door stevige, rechte loten van knoten te nemen.

2023-05-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

poot

v./m. (poten), 1. elk van de twee, vier of meer ledematen van een dier, die dienen voor de voortbeweging: die hond heeft een — gebroken; een schaap met vijf poten zoeken, naar iets onmogelijks uitkijken; met zijn poten omhoog liggen, dood op zijn rug liggen; een kip op hoge poten, vrouw, meisje met lange, dunne benen en een te korte jurk; op...

Lees verder
2023-05-30
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Poot

Poot (Huibert Corneliszoon), een van de beste Nederlandsche dichters der 18de eeuw, geboren te Abtswoude bij Delft den 29sten Januarij 1689, behoorde tot den boerenstand en genoot geene geleerde opvoeding, zoodat alleen de werken van Nederlandsche dichters en vertalingen van die der buitenlandsche voor hem toegankelijk waren. Niettemin verwierf hij...

Lees verder
2023-05-30
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Poot

Poot, m. (-en), voet (van een dier, tafel, stoel, passer enz.); (fig.) § hand of voet van eenen mensch; blijf er af met je -en, (straattaal); den - op iets leggen of zetten, zich meester van iets maken; § hij schrijft een leelijken -, hij schrijft slecht. *-, v. (plant.) stekje, loot. *-IG, bn. van pooten voorzien; sterk, gespierd. *-JE,...

Lees verder