Wat is de betekenis van ploeteren?

ploeteren - regelmatig werkwoord uitspraak: ploe-te-ren 1. keihard werken ♢ opa heeft zijn hele leven hard geploeterd Regelmatig werkwoord: ploe-te-ren ik ploeter jij/u ploetert ...

ploeteren: afzien, niet vooruitkomen.

(onov ww; ploeterde; h. geploe terd) - hard werken, labeuren, afzien • Het monotone, gelijkmatige steeds maar doorduwen en doorduwen zonder behoorlijke vergelijking, dit ‘rijden in het ijle’, dit steeds alleen maar voort ploeteren, eist een bijzondere gesteldheid, psychisch en fysiek... de gesteldheid der recordbrekers over de lange afstand, die hu...

v., wrotte, bodzje, wjirmje, wrotte en wrame.

...

(ploeterde, heeft geploeterd), 1. (onoverg;.) in het water plassen, morsen : de eendjes ploeterden in 't water; 2. (overg.) met veel water overgieten, afwassen : ik zou de kinderen goed ploeteren en wassen (Couperus); 3. (onoverg.) in modder, slijk en vuil waden, baggeren, plassen; 4. zwoegen, tobben, hard werken: voor een...

werken.

ploeterde, h. geploeterd (in het water plassen, b.v. van eenden; ook: in modder, slijk of vuil waden; fig. zwoegen, hard werken [vaak zonder resultaat ]; tobben): ploeteren aan een woordenboek.

(ploeterde, heeft geploeterd) [klnb.] 1. in het water plassen: -de eenden. 2. hard werken: voor een eksamen -. 3. een kommervol leven lijden: -de stakers.