Wat is de betekenis van plezierig?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

plezierig

plezierig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ple-zie-rig 1. waarvan je in een goede stemming komt ♢ dat zachte muziekje is erg plezierig 2. vrolijk en prettig in de omgang ♢ meester Ragnar is ee...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Plezierig

adj. & adv., noflik, nochlik, plezierich.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Plezierig

bn. bw. (-er, -st), 1. genoeglijk, vermakelijk: iets plezierig vinden; een plezierige dag, waarop men veel plezier heeft; een plezierige tijding, die ons plezierig stemt, die genot geeft; 2. (van personen) vrolijk: een plezierige, praatgrage man.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

plezierig

I. bn. (1 van zaken: pleizier verschaffende, vermaak gevende, genoeglijk, aangenaam, vermakelijk, 2 van personen: prettig in de omgang; ook: vrolijk, opgewekt, lustig): 1. ik wens je een plezierige reis; plezierig is anders, het was voor mij plezierig; iets (niet) plezierig vinden, dat is ook plezierig, ir. verre van aangenaam; iets plezierigs, iet...

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

plezierig

bn. en bw. (-er, -st) Gemz. vermakelijk, genoeglijk: een -e dag; iets vinden. Syn. ➝ aangenaam.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

plezierig

bn. en bw. (-er, -st), 1. genoeglijk, vermakelijk: iets — vinden; een plezierige dag, waarop men veel plezier heeft; dat is niet zo ―,nogal onaangenaam; 2. (van personen) vrolijk: een plezierige man.