pleurisbak, pleurishond, pleurislaaier, pleurislijer
(1964) (scheldw.) akelige, gemene vent; klootzak. • Ik werd zo verschrikkelijk kwaad, een rode vlaag kwam voor mijn ogen en ik had het liefste die pleurislijer helemaal in mekaar gestampt of hem bij zijn strot gepakt …. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964) • Ik denk dat die pleurislijder van ze-lang-zal-ze-leven nooit meer hoofdpijn...