plak (strafwerktuig)
v./m. (-ken), (hist.) korte stok met een schijf aan het ene uiteinde, waarmee de schoolmeester in de oude tijd de kinderen op het binnenste van de hand sloeg: (fig.) hij zit onder de plak (van zijn vrouw), zij is hem de baas; er de op leggen, straffen, kastijden; iemand onder de houden, in bedwang houden; aan de ontgroeid zijn, geen kind meer zijn.