plaat
1) (1922) (Barg.) gezicht. Zie ook: 'op zijn plaat gaan'. • De kapiteineman rimpelde zijn voorplaat en krabde zich leukjes in de steile pruik. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922) • Plaat: voorhoofd. Zijn plaat kleuren: zijn gezicht rood slaan. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • &lsq...