pit
...
Marc De Coster (2020-2024)
1) (1906) (inf.) slag, klap, mep. 'Iemand een pit om zijn oren geven'. • Van hem wordt verteld dat hy, in Amsterdam fietsrijdende, eens tegen een werkman aan botste die hem, naar de teekenachtige Amsterdamsche uitdrukking, een paar ferme pitten op zyn oog gaf, vergezeld van eenige ondubbelzinnige Kraftausdrücke. (Het nieuws van den dag vo...
Muiswerk Educatief (2017)
pit - zelfstandig naamwoord 1. zaadkorrel van een vrucht ♢ in de sinaasappels zaten veel pitten 1. ruwe bolster, blanke pit [zeg je van iemand die uiterlijk ruw is, maar toch gevoelig] ...
Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)
(zie pet), 1. hoofd: Dat tie nou ’n fuyle f’rkwister is. ... nei, dèt wil d’r nie in me pit in! QUERIDO 1, 196; 2. borreltje: ‘Neem ’n pit voor mijn rekening!’ zegt Hein opeens, zijn glaasje naar Griet schuivend, MENS1 35.
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Eng. = lett.: put] spec. stopplaats bij autoen motorrennen, waar de renner kan bijtanken en waar mecaniciens zeer snel kleine reparaties kunnen verrichten.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: