Wat is de betekenis van Pit?

2024-04-20
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pit

1) (1906) (inf.) slag, klap, mep. 'Iemand een pit om zijn oren geven'. • Van hem wordt verteld dat hy, in Amsterdam fietsrijdende, eens tegen een werkman aan botste die hem, naar de teekenachtige Amsterdamsche uitdrukking, een paar ferme pitten op zyn oog gaf, vergezeld van eenige ondubbelzinnige Kraftausdrücke. (Het nieuws van den dag vo...

2024-04-20
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Pit

Zie Petrus

2024-04-20
Begrippenlijst Openbaar Ministerie

Openbaar Ministerie (2018)

Pit

Pit staat voor Politieel Infiltratieteam.

2024-04-20
Jargon & Slang van Politieagenten en rechercheurs

Marc De Coster (2017)

Pit

Pit - zwaailicht van een politiewagen.

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

pit

pit - zelfstandig naamwoord 1. zaadkorrel van een vrucht ♢ in de sinaasappels zaten veel pitten 1. ruwe bolster, blanke pit [zeg je van iemand die uiterlijk ruw is, maar toch gevoelig] ...

2024-04-20
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

pit

(zie pet), 1. hoofd: Dat tie nou ’n fuyle f’rkwister is. ... nei, dèt wil d’r nie in me pit in! QUERIDO 1, 196; 2. borreltje: ‘Neem ’n pit voor mijn rekening!’ zegt Hein opeens, zijn glaasje naar Griet schuivend, MENS1 35.

2024-04-20
Financieel Woordenboek

Frits Conijn & R.M. van Poll (2003)

pit

pit - Jargon voor groep handelaren die in futures handelen.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Pit

[Eng. = lett.: put] spec. stopplaats bij autoen motorrennen, waar de renner kan bijtanken en waar mecaniciens zeer snel kleine reparaties kunnen verrichten.