Wat is de betekenis van Pineut?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

pineut

slachtoffer. slachtoffer. Wordt alleen in enkele verbindingen gebruikt.

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pineut

1) (1936) in de uitdrukking 'de pi(e)neut zijn': de dupe, de klos zijn. De herkomst is onbekend, maar Robert-Henk Zuidinga (1990) suggereert dat het woord misschien is terug te voeren tot Frans ‘la pine’, dat weliswaar van het vrouwelijk geslacht is, doch met een benaming voor het mannelijk geslacht vertaald dient te worden, namelijk me...

2024-04-25
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Pineut

Pineut - strafschop. 'De pineut zijn' betekent in de volkstaal de dupe zijn, de sigaar zijn en dat is bij een strafschop ook het geval. Pineut komt wellicht uit het Maleis.

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

pineut

pineut - zelfstandig naamwoord uitspraak: pi-neut 1. wie buiten zijn schuld ergens nadeel van heeft ♢ Ragnar is altijd de pineut als er afgewassen moet worden Zelfstandig naamwoord: pi-neut de pineut Synon...

2024-04-25
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Pineut

de - het slachtoffer, de dupe, het kind van de rekening. Oorspr. Bargoens; dat label krijgt het woord tenminste nog bij Bos. Hier heeft het naast ‘de dupe’ ook nog de bet. van ‘heerschap’. De herkomst is onbekend, maar Zuidinga 1990 suggereert dat het woord misschien is terug te voeren tot Frans la pine,dat weliswaar van het vrouwelijk geslacht is,...

2024-04-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Pineut

[mogelijk van Mal.]: de - zijn, de dupe zijn.

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Pineut

(Barg.) heerschap; ook: dupe (de pineut zijn)

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pineut

m. (-en), (slang) 1. heerschap, iemand: ’t is een zeer belangrijke pineut; 2. de pineut of het pineutje zijn, de dupe, de sigaar zijn.